De wikipedia-pagina van Jenny Montigny geeft al een redelijk zicht op wie ze was. Kort samengevat : een talentvolle dochter van Gentse bourgeoisie die, tegen de geldende norm van eind 19e eeuw, schilderes wou worden. Ze volgt les bij Emile Claus, de meester van het Vlaams impressionisme. Ze wordt zijn ‘liefste leerlinge’ en kent onder zijn vleugels internationaal succes.
Als Claus overlijdt in 1924, is het impressionisme op zijn retour en daalt ook de interesse voor het werk van Montigny. Ze sterft in 1937, in armoede, haar werk grotendeels vergeten.
Waar Claus in de jaren nadien geroemd en geëerd werd als ‘grootste impressionist van de lage landen’, bleef Montigny in zijn schaduw staan. En dat terwijl veel kunstkenners (waaronder onze eigen kunsthistorica Mieke Ackx) vinden dat haar werk op zichzelf staat en het verdient om uit de schaduw te worden gelicht.
Bovendien leest haar leven als een roman van koppige volharding en doorzettingsvermogen die je niet zou zoeken achter het wat bedeesde uiterlijk van de jonge vrouw.
De geboorte van een artistiek talent
Joanna (Jenny) Montigny werd geboren op 10 december 1875, als kind van de hogere, Franstalige, Gentse burgerij. Het gezin woonde in de Sint-Pietersnieuwstraat 118.
Vader Louis Charles Auguste Montigny combineerde een job bij de Oost-Vlaamse provinciale administratie met de functies van advocaat en hoogleraar aan de rechtenfaculteit van de Gentse universiteit. Bovendien zetelde hij in de gemeenteraad en was hij een tijdlang schepen. Vader Montigny stond bekend als een pragmatisch man, die niet al te hoog opliep met de schone kunsten. Zijn volgende uitspraak als schepen kan dit alleszins illustreren : ¨J’offusquerai, peut-être, les amateurs d’art mais je dois dire que les considérations émises point de vue artistique me laissent absolument froid¨ (vertaald: ik zal de kunstliefhebbers misschien beledigen, maar ik moet zeggen dat artistieke bedenkingen mij absoluut koud laten.’) (fotocredit: Ugent)
Jenny’s moeder, Joanna Helena Mair, was weliswaar in Gent geboren maar kwam uit een familie van Nederlands-Schotse kooplui die in de jaren ’30 van de 19de eeuw naar de Zuidelijke Nederlanden kwamen. Naar alle waarschijnlijkheid was de familie actief in de textielhandel- en/of fabricage. (Fotocredit : privé-archief)
Jenny Montigny en haar twee zussen, Louise en Yvonne, krijgen een voor hun milieu typische opvoeding: ze lopen school in het prestigieuze ‘meisjesinstituut’ Charles de Kerchove. Deze Franstalige privé-school, vlak aan hun deur in de Pollepelstraat, voorziet middelbaar onderwijs voor jongedames van goeden huize, en profileert zich als uitgesproken liberaal en anti-klerikaal. In het lessenpakket ligt de nadruk op talenkennis (Frans, Nederlands), lezen, schrijven, rekenen, geschiedenis, aardrijkskunde en handwerk. Niet meteen kunstzinnig onderwijs, maar ‘tout ce qui comporte l’éducation des jeunes personnes destinées a vivre dans la société et jouir d’un état d’aisance’. (vertaald : ‘alles wat de opvoeding omvat van jonge mensen die voorbestemd zijn om te leven en te genieten van een welvaartstaat.’) (fotocredit : School van Toen – Gent)
De jonge Jenny toonde al vlug aanleg voor het artistieke. Volgens bepaalde bronnen kreeg ze zelfs extra tekenlessen. Dat was zeker niet ongewoon voor welopgevoede jongedames uit de hogere burgerij. Schilderen en tekenen werd beschouwd als een louter ‘passe temps’, een tijdverdrijf. En dergelijke vaardigheden werden aanzien als een extra kwaliteit in de zoektocht naar een geschikte echtgenoot. Maar dat een jongedame zich zou overgeven aan de kunsten was totaal ‘not done’ en bijna verwerpelijk. (fotocredit : liberas, liberaal archief)
Tijdens een bezoek aan het Museum voor Schone Kunsten van Gent in 1892, zou, zo wil het verhaal, de 17-jarige Montigny compleet ondersteboven zijn geraakt van het monumentale doek ‘De Ijsvogels’ van Emile Claus. Het werk, geschilderd in 1891, maakte zo’n grote indruk dat het haar bleef achtervolgen. En wat later ging ze op zoek naar de kunstenaar die de ‘Ijsvogels’ creëerde.
Voor die tijd was deze ongehoorzame, bijna opstandige, houding van een jongedame uit een burgerlijk en erg beschermd milieu, zeer opmerkelijk. Volgens sommige bronnen brak Jenny op die manier met haar opvoeding en ging ze lijnrecht tegen de wil van haar ouders in. Maar dat valt ernstig te betwijfelen. Ze zullen de levenskeuze van hun dochter niet aangemoedigd hebben, maar er zijn meerdere aanwijzingen dat ze er zich bij neerlegden en de nodige ondersteuning gaven. Tegelijkertijd kende Jenny Montigny, in haar directe familiekring, wel een vrouwelijke kunstenares. Op 13 september 1890, Jenny is dan net geen 15, trouwt haar neef Albert Louis Mair, met de schilderes Gabrielle van Meerbeke . Gabrielle Mair-Van Meerbeke is een intussen compleet vergeten schilderes. Maar ze kan van groot belang zijn geweest in de artistieke ontwikkeling van Jenny Montigny.
Hoe het ook zij, in de zomer van 1895, begint Jenny met schilderlessen in de openluchtklassen van Emile Claus, in Villa Zonneschijn in Astene bij Deinze. Ze komt er terecht in de leerlingen- en vriendenkring van Claus, met onder meer Anna De Weert, Anna Boch, Georges Buysse (broer van Cyriel), Yvonne Serruys, Marie-Antoinette Marcotte, Rodolphe de Saegher, Georges Morren, barones della Faille d’Huysse, de Amerikaan Robert Hatton Monks en de Japanner Torajirō Kojima. Rond Emile Claus verzamelden zich -naast leerlingen en collega’s kunstenaars- overigens ook schrijvers. Het is bekend dat hij met Cyriel Buysse een nauwe vriendschap onderhield, net als met Camille Lemonnier. Dit vrolijke, jonge gezelschap zou tot in Parijs bekend staan als ‘la Clauserie d’Astene’ (fotocredit : privé-archief)
La Vie d’Artiste
Tussen 1895 en 1904 pendelt Jenny Montigny tussen het ouderlijke huis in Gent en Emile Claus’ Villa Zonneschijn in Astene.
In 1902 maakt ze haar debuut in de Triënnale van Gent met een vijftal werken. Emile Claus zetelde overigens in de selectiejury. Bij haar debuut in 1902 is het vooral het monumentale werk ‘Septembermorgen’ dat indruk maakt. Het refereert sans gêne naar het meesterwerk van meester Claus uit 1890, ‘De Bietenoogst’. In datzelfde jaar borstelt Emile Claus het bijzonder mooie portret van de prille Jenny Montigny, zittend in een tuin, met een dromerige, wat afwezige blik.
In 1903 exposeert Jenny in Parijs. Ook in de volgende jaren zal ze regelmatig deelnemen aan de Parijse Salons. Het lijkt dan ook meer dan waarschijnlijk dat ze tijdens die gelegenheden kennis maakt met de werken van ‘peintresses’ als Berthe Morisot en Mary Cassat.
In 1904 vestigt Jenny Montigny zich in Deurle, op een steenworp van Astene. Ze laat even buiten de dorpskern, vlakbij het toenmalig station een villa bouwen, met de naam ‘Rustoord’. Officieel woonde ze er samen met haar jongere broer Louis. (fotocredit : privé-archief)
De verhuis naar Deurle zal niet alleen te wijten zijn aan haar drang naar artistieke vrijheid. Het is in deze jaren dat er tussen de meester en zijn mooie, getalenteerde leerlinge een ‘meer intieme verhouding’ ontstaat. Van deze romance zijn weinig tot geen feitelijke sporen terug te vinden. Maar er zijn meerdere aanwijzingen die verder gaan dan dezelfde kennissenkring, de gedeelde artistieke interesses en het feit dat ze vaak op dezelfde plaatsen tentoon stelden.
De levenslange band tussen Montigny en haar 26 jaar oudere getrouwde mentor Emile Claus is ook onvermijdelijk bron van veel geruchten en geroddel in de dorpen van Astene en Deurle. Emile Claus wordt door zijn tijdgenoten en latere biografen als een groot ‘causeur’ en ‘charmeur’ genoemd, ‘die door velen, ook door diverse dames werd… benaderd en… benijd’. Bij uitstappen of reizen wisselden Montigny en Claus brieven en briefkaarten uit, veelal in het Engels geschreven, waarschijnlijk om het de eventueel meelezende huisbedienden wat moeilijker te maken. (fotocredit : privé-archief)
Tegelijkertijd zorgt Jenny’s radicale keuze voor een onafhankelijk kunstenaarsbestaan én een niet-conventioneel liefdesleven niet voor een breuk met haar burgerlijke familie. Enthousiast zal men niet zijn geweest, maar het wordt blijkbaar wel getolereerd.
Het feit dat Nancy Mair, Jenny’s moeder, sterft op 31 mei 1904 in Villa Rustoord, duidt zeker op een nauw, intens contact tussen de eigenzinnige dochter en de familie. Als Jenny’s nichtje, Nancy Willems, zich verlooft met Fernand Vanlangenhove in 1922 worden er foto’s gemaakt van het koppel in het atelier van tante Jenny. Op de foto schuift, in een duidelijk ongedwongen sfeer, Emile Claus aan. Wat nogmaals wijst op een vorm van brede familiale aanvaarding van deze excentrieke tante. (fotocredit : privé-archief)
In 1904 engageert Montigny zich ook in de kunstenaarsvereniging ‘Vie et Lumière’. Onder haar stichtende leden telt deze kunstkring namen als Anna Boch, Anna De Weert, Georges Buysse, Emile Claus, William de Gouves de Nunques, Aloïs Delaet, Rodolphe De Saegher, James Ensor, Alfred Hazledine, Adriaan Jozef Heymans, Georges Lemmen en Georges Morren.
1906 lijkt Montigny’s wonderjaar: ze ontvangt uitnodigingen om deel te nemen aan drie Parijse salons, het Salon de la Société Nationale des Beaux-arts, het Salon des Indépendants en het Salon d’Automne. De Franse regering koopt het doek ‘Stilleven met rozen’ aan op het ‘Salon des Indépendants’. Henry de Rothschild schenkt aan het Museum van Rijsel een ‘Bloeiende boomgaard’, dat ze exposeerde op het ‘Salon d’Automne’. Ook in eigen land is ze dat jaar zeer zichtbaar: ze exposeert 8 doeken in de Brusselse Cercle d’Art Vie et Lumière en op het Salon Triennal de Gand. In 1913 koopt het Museum voor Schone Kunsten van Gent ‘De Tuinier’.
De jonge kunstenares ontvangt goede kritieken, anderzijds blijven de recensenten bijna unaniem de hele sterke invloed van Emile Claus benadrukken. (fotocredit : musée des Beaux-Arts Lille)
De Groote Oorlog
Begin augustus 1914 valt het Duitse leger ons land binnen. Op 12 oktober 1914 arriveren Duitse troepen in Gent. Net in die woelige eerste oorlogsdagen, op 6 november 1914, overlijdt haar vader Louis Charles Auguste Montigny thuis, in Gent. Hij is dan 79 jaar oud. Jenny Montigny neemt -net als vele van haar collega’s-kunstenaars- de vlucht, mogelijk vlak na het overlijden van haar vader. Zij wijkt uit naar Londen, en laat zich op 29 november 1914 als ‘artiste-peintre’ inschrijven in het Central Register of Belgian Refugees. (fotocredit : Johan Cauwels)
De jaren in Londen (november 1914 tot april 1919 ) waren van cruciaal belang voor haar verdere artistieke ontwikkeling. Jenny neemt haar intrek in de Carlyle Studios, op King’s Road in het deftige Chelsea. Deze exclusieve en dure Londense wijk was zeer populair onder artiesten en dichters. De Carlyle Studios worden bewoond door een internationaal gezelschap van kunstenaars, ook dames, waaronder de Canadese Florence Carlyle (1864-1923). (fotocredit : wikipedia)
Er wordt dikwijls geïnsinueerd dat Jenny Montigny het echtpaar Claus bewust achterna reisde. In realiteit kwam Emile Claus met zijn echtgenote Charlotte Dufaux reeds op 12 oktober 1914 aan in Londen. Ze verbleven er maar enkele weken vooraleer ze doorreisden naar Wales. Op 5 november 1914 schrijft hij al aan Cyriel Buysse in Den Haag dat hij weg is uit Londen. ‘Ik ben uit Londen weggeloopen: te veel vluchtelingen met alle soorten van vree histories’.. In diezelfde brief vraag Claus door naar het lot van vrienden en kennissen, waaronder dat van ‘J.M.’.
Het is duidelijk dat in de eerste chaotische oorlogsperiode meester en leerlinge geen contact hadden, laat staan dat ze van elkaar exact wisten waar ze zaten.
Claus komt in Wales nauwelijks aan schilderen toe. Begin 1915 keert hij terug naar Londen, waar hij onderdak vindt in de pastorie van ‘Kings Weigh House Parsonage’ in Thomas Street, waar een groep van bevriende kunstenaars als Albert Baertsoen, Maurice Waegeman en Isidoor Opsomer verblijven. Zelfs Cyriel Buysse zou er op bezoek zijn geweest. Hoewel ze nooit wordt genoemd, lijkt het vrij aannemelijk dat ook Jenny Montigny in deze kringen verkeerde. Dat ze elkaar in 1915 zeker ontmoetten, blijkt wel uit deze schets die Jenny maakte van haar geliefde meester. In Hampstead Heath, gedateerd 1915. (fotocredit : privé-archief)
In Londen staat ze als ‘célibataire’ ingeschreven, ook al ondernam ze de vlucht naar Londen samen met haar oudere broer Louis en zijn vrouw Lilian Attneave, een geboren Londense.
Jenny en het echtpaar Montigny-Attneave staan tijdens de oorlogsjaren nooit op dezelfde domicilie ingeschreven. Jenny genoot in Londen dus van een ongekende vrijheid.
Artistiek zit ze niet stil. Ze stelt tentoon in verschillende Londense galerijen, waaronder de Dodeswell Gallery, de Camera Club en de New English Art Club. Haar naam duikt op in de vele tentoonstellingen voor en door de Belgische kunstenaars in ballingschap, tot in Rotterdam toe. Ze wordt lid van de Women’s International Art Club, waardoor ze exposeert met andere kunstenaressen als Amy Katherine Browning (1881-1978) en Dorothea Sharp (1874-1955). (fotocredit : Dorothea Sharp – National Museum Wales)
Opvallend knap zijn haar gravures van Hyde Park en Kensington Garden. Maar ook de schetsen en tekeningen die ze maakte in de King Albert’s Hospitals met taferelen van gewonde Belgische soldaten en medisch personeel. Deze schetsen en etsen vallen des te meer op in haar oeuvre, want daarna zal ze nooit meer dergelijke, actuele, bijna rauwe onderwerpen kiezen. De vraag is hoe en waarom de kunstenares in deze voor haar ongewone omgeving terecht kwam. Zocht ze bewust naar sporen van het oorlogsdrama dat haar vaderland onderging in de Britse hoofdstad? Of kwam ze om andere redenen in dit ziekenhuis terecht?
Emile Claus onderging in augustus 1917 een chirurgische ingreep in Londen. Werd hij al eerder met gezondheidsklachten gehospitaliseerd en als Belgische oorlogsvluchteling in een Belgische oorlogshospitaal en werd Jenny zo met deze oorlogsscènes in geconfronteerd? Doet ze inspiratie op bij andere vakgenoten? Feit is dat deze reeks gravures fel afsteken van haar andere, eerder zorgeloze thema’s en motieven. (fotocredits : privé-archief)
De jaren ’20
Op 13 november 1918 defileren Belgische troepen door de straten van Gent en doen Koning Albert, Koningin Elisabeth en troonopvolger Leopold hun plechtige intrede in de stad. Jenny Montigny keert maar in het voorjaar van 1919 terug naar Vlaanderen. Ze blijft in Londen, vermoedelijk omwille van de zieke Claus, die pas na herstel van zijn zware operatie in maart 1919 kan reizen. Nu komt ze wel samen met haar meester terug naar België.
Hoe het Montigny vergaat direct na haar terugkeer in Vlaanderen is weinig bekend. Emile Claus hervindt niet direct de lust terug tot werken: “Gansch de zomer heb ik geschuurd en gekuist, vensters en deuren opengezet om de vuile moffereuk uit Zonneschijn te krijgen, en nu eindelijk een beetje rust, tusschen mijn werk, hou ik mij bijzonder bezig met mijn vroegere studies nu en dan op den ezel te zetten en dat geeft mij verkwikkende herinneringen.” (foto credit Villa Zonneschijn : privé-archief)
Jenny moet in de loop van 1920 haar villa ‘Rustoord’ verkopen. Het jarenlange verblijf in Londen kostte haar een fortuin, getuigt ze zelf. Ze trekt in in een bescheidener huisje aan de oever van de Leie in Deurne, naast de bekende ‘Auberge du Pêcheur’. Op een briefkaart aan Frédéric De Smet met een zicht op deze huizen aan de Leie schrijft ze ‘Je niche ici’ (‘hier nestel ik me’).
Montigny zal er de rest van haar leven verblijven, pendelend tussen dit woonhuis en haar atelier in de Dorpsstraat. (Fotocredit : privé-archief)
De kinderen van Deurle
Het is in deze periode dat Jenny Montigny zich ontwikkelt tot de schilderes van ‘les enfants de Flandre, riches de toute la santé de la terre flamande’. Reeds in Londen groeit haar interesse in de menselijke figuur. Terug in Deurle richt Jenny zich op het dagelijkse leven in het dorp en de spelende kinderen in de velden, aan de oevers van de Leie, in het Sint-Jozef-dorpsschooltje, waar de zusters van Sint-Vincent de Paul met hun typerende ‘helikopter-kappen’ toestemming verlenen om de kinderen in de klas te schetsen. (fotocredit : Galerie Oscar De Vos)
Haar toets verzwaart, net als haar coloriet. Haar werken blijven verwijzen naar het luminisme, maar vertonen meer fauvistische invloeden. Volgens een getuigenis van huishoudster Zoë Ketels hadden Montigny en Claus regelmatig hoogoplopende discussies. De argumenten tussen ‘meniere’ Claus en ‘mamezel’ Montigny liepen soms hoog op, dwars door de gesloten deuren van het atelier heen. ‘Mamezel’ Montigny kon daarenboven vreselijk ongelukkig en nukkig zijn, wanneer haar werk niet vlotte. Hoe beminnelijk ze in de omgang was, zo onverbiddelijk was ze over de kwaliteit van haar werk. Zelfs Claus moest dat dus ondervinden.
Na de oorlog heropenen de Parijse Salons, maar het is in de Cercle Artistique de Gand en op het Salon van Brussel dat ze haar grootste successen behaalt, met exposities volledig gewijd aan haar werk. Haar doeken worden tentoongesteld in Venetië, Dresden, Londen, Berlijn, Christiana (het huidige Oslo), Buenos Aires, etc… Ze komen terecht in collecties van MM. Hottat, Hottez, VAn der Stegen, de Boe, Colombo (Milaan), Loicq, in het Museum Charlier, in de collectie Cuypers in Amsterdam, in het Musée Jeu de Paume in Parijs (1929) en in het Musée de Douai (1930). (fotocredit : privé-archief)
Na het onverwachte overlijden van Emile Claus in 1924 wordt haar leven lastiger, zeker financieel. Het was Claus die haar vaak introduceerde en begeleidde in de artistieke kringen. Claus zetelde sinds 1922 niet meer in de toelatingsjury van het Gentse salon. Zijn invloed was al minder, de artistieke smaak veranderde en verschoof naar het expressionisme. Jenny Montigny volgde niet en raakte artistiek geïsoleerd. In een brief aan kunstcriticus en vriend Sander Pierron, geschreven op Nieuwjaarsdag 1927, ruim 2,5 jaar na Claus’ dood schrijft ze: “Je le ressens d’autant plus que, pour la première fois, j’affronte le public sous ma seule responsabilité, la mort de mon maître me laissant fort desemparée.” (vertaald : ‘Ik voel het des te meer omdat ik, voor het eerst, op eigen verantwoordelijkheid het publiek onder ogen zie en de dood van mijn meester me erg radeloos achter laat.’) (fotocredit : privé-archief)
Ondanks de morele én financiële steun van vooral haar zus Yvonne worden haar levensomstandigheden penibel. Doeken worden op de twee zijden beschilderd, de huur wordt betaald met een portret van de huisbaas of zijn familieleden. Haar vrienden van de Cercle Artistique et Litteraire de Gand houden een collecte om discreet het werk ‘Huisnijverheid’ aan te kopen. Ze hield haar stand op, ze wandelde, in haar karakteristieke witte kleding met hoed, door het dorp of tuinierde in haar met bloemen overladen tuin. Haar huis en atelier bleven, ook na het overlijden van Emile Claus, in teken staan van de meester. Aan het interieur mag niks veranderd worden: mantel en hoed bleven aan de kapstok hangen, alsof hij elk moment kon binnen springen. (fotocredit : privé-archief, bewerkt door Michiel Hendryckx)
Jenny Montigny overlijdt op 31 oktober 1937 aan kanker, in haar huis in de Pontstraat in Deurle om half twee ‘s nachts.
Ze liet haar testament ruim drie jaar eerder opmaken. Jenny Montigny was zich bewust van haar slepende ziekte. Op haar sterfbed zou ze de bijstand van de pastoor geweigerd hebben. Ze stuurde hem wandelen met de woorden “Ik wil sterven zoals ik geleefd heb”. (fotocredit : J.Cauwels)
Epiloog
Nooit komt er een einde aan ons verlangen… – Peter Verhelst
Wie vandaag de collectie van het Fin-de-Siècle Museum (Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België) bezoekt, komt tegenover haar : ‘Het Portret van Jenny Montigny’, geschilderd door Emile Claus in 1902. Ze koesterde dit stralende werk al die jaren bij haar thuis, tot op haar sterfbed in 1937.
De meester portretteerde haar in die vroege zomer van de twintigste eeuw in een zonovergoten tuin als een prille, wat verlegen jongedame, gekleed in een zacht roze japon. Met een stel aarzelende, maar open helblauwe ogen staart ze haar toeschouwer aan. Op dat moment volgde ze al een zevental jaar opleiding bij Claus, feitelijk ontoereikend om op te tornen met veelal academisch geschoolde mannelijke vakgenoten, maar voldoende om een plek op te eisen in de kunstwereld van haar tijd. Hoe haar dat verging, las u hier al. Haar naam en oeuvre raakten na haar dood verloren in de marge van de ‘grote’ kunstgeschiedenis, hoewel nooit vergeten in een kleine kring van verzamelaars en dorpsgenoten.
Jenny Montigny was een opmerkelijke persoonlijkheid: introvert, maar ambitieus, hoogst burgerlijk en bohémien, dwepend en eigenzinnig tegelijkertijd. Ze was kind van haar tijd: zowel in artistieke keuzes als in levensmogelijkheden lag het voor haar, als vrouw, anders dan voor haar mannelijke tijdgenoten. Haar werk viel, en valt nog steeds, in de schaduw van een wat onwillige vaderfiguur, een bevoogdende meester en een aanbeden minnaar. Zelden werd haar werk op zichzelf beoordeeld.
Pas in 1987 is er een retrospectieve tentoonstelling gewijd aan de ‘Claus-leerlingen’ Anna de Weert, Jenny Montigny en Yvonne Serruys.
In 1997 krijgt ze eindelijk, en op basis van de pionierende thesis van Marie-Hélène Wibo, een solotentoonstelling in het Musée des Beaux Arts in Charleroi. (fotocredit : M. Ackx)
Wij, op onze beurt probeerden, haar verhaal opnieuw te vertellen, met nieuwe inzichten, in een ander perspectief, weg uit de schaduw van de figuren die haar weliswaar leken te domineren, maar van wie ze hartstochtelijk hield en naar wie ze altijd bleef verlangen.
Wat ze voor zichzelf wenste, daarvan vinden we een spoor in haar testament. ‘J’aimerais que soit faite un jour un exposition retrospective, très limitée, de celles de mes oeuvres dont je joint la liste, à faire à Bruxelles’ (vertaald: ‘ik zou willen dat er in Brussel een zeer beperkte overzichtstentoonstelling gemaakt wordt, met een lijst van werken die ik hier bijvoeg’) . Zoals we eerder stelden: ze was bescheiden, maar toch zelfbewust genoeg om zichzelf nog een solotentoonstelling in de hoofdstad te wensen…
En wat er moest er met haar schitterende portret door Claus gebeuren? Jenny Montigny droeg haar jongere zus Yvonne, als testamentuitvoerder, het volgende op: ‘Au Musée Claus, mais seulement après le décès de Mme. C., mon portrait fait par lui. Si elle avait prévu mon geste et l’avait refusé d’avance, je lègue mon portrait au Musée de Bruxelles, émmetant le voeu que les toiles de Claus sont soient groupées et mises en valeur.’ (vertaald: ‘Aan het Claus-Museum, maar pas na de dood van mevrouw C., [schenk ik] mijn portret door hem gemaakt. Indien zij mijn gebaar zou voorzien en het op voorhand zou weigeren, laat ik mijn portret na aan het Museum van Brussel, met de wens dat de schilderijen van Claus er worden gegroepeerd en in waarde worden geschat’.
Na de plotse dood van Emile Claus in juni 1924 vormde zijn weduwe Charlotte Dufaux het atelier in Villa Zonneschijn om tot een ‘museum’. Charlotte Dufaux stierf pas in 1952, en overleefde de meester en zijn ‘allerliefste’ leerlinge ruimschoots. En zij wenste in 1937 de grootmoedige schenking van het portret van Montigny, zoals voorzien, niet te aanvaarden. Waardoor we Jenny Montigny’s beeltenis nu in Brussel aantreffen, als een schenking door mevr. Edouard Willems (ofte Yvonne Montigny) uit 1941, omringd door andere werken van Emile Claus.
Het verhaal van Jenny Montigny is nog niet af. Dat zal het waarschijnlijk nooit zijn. Omdat nog zoveel puzzelstukjes ontbreken. Omdat niet alles te reconstrueren valt. Omdat veel bronnen onherroepelijk verloren zijn. Het was, is en blijft onze bedoeling haar als een autonome artistieke persoonlijkheid voor het voetlicht te plaatsen. Weg van de behoudende ‘male gaze’ van (voornamelijk mannelijke) tijdgenoten, critici en kunstkenners. Omdat ze het als kunstenares ontegensprekelijk verdient. En tegelijkertijd fascineren haar feminiene kwetsbaarheid en ontroerend verliefde verknochtheid aan die oude meester, waardoor ze uiteindelijk altijd in één adem met hem werd en zal worden genoemd. Iets wat haar overigens zelf nooit stoorde, waar ze duidelijk niets om gaf, maar wat ze integendeel levenslang bewust koesterde…